Begin september ’21 bezocht ik, samen met een collega, voor de tweede keer Gruttoland in Wommels. Geïnspireerd door verhalen over foeragerende en badderende vogels op de website van Agrarisch Natuurfonds Fryslân, zoals dat van Loes Belovics, ging ik vol verwachting richting Friesland. Het was een grijze middag en er was zowel zon als regen voorspeld. Aanvankelijk was het erg rustig. Mijn collega had aan de overkant al wel een oeverloper gespot. Doordat het enige tijd de enige vogel was had ik mooi de gelegenheid om te determineren en er zeker van te zijn dat het geen witgat was. Later meer hierover…


Na enige tijd streek een koppeltje kieviten neer. Die waren er duidelijk op uit om hier een lekker bad te halen. Ze spartelden naar hartenlust en klapperden met hun vleugels om het meeste water weer uit de veren te schudden. Hoewel de kievit wordt beschouwd als een ‘gewone’ en minder zeldzame weidevogel, ontdekte ik hoe mooi deze vogel eigenlijk is, wanneer je deze van nabij bekijkt. En nabij waren ze in deze derde hut!





Badderen zou een thema worden, deze middag! Niet alleen de kieviten deden zich tegoed en verzorgden hun verenkleed, als spoedig bleek er ook een clubje kemphanen het voorbeeld te volgen. Ik herkende ze eerst niet, omdat ik kemphanen eigenlijk alleen in hun zomerkleed ken, maar navigerend door mijn digitale vogelgids, herkende ik ze aan hun bruine kleed en korte snavel.




Aanvankelijk zag ik tussen de kieviten, langs de rand van de oever een stuk of twee watersnippen scharrelen. Verrast door deze vangst schoot ik veel foto’s, net op het moment dat ze met hun lange snavel onder water zaten. Echter, wanneer watersnippen zich onbespied wanen, worden ze vrijer en kwamen ze zelfs zo vlak voor de hut dat ik mijn zoomlens moest uitzoomen om ze nog volledig in beeld te krijgen. Wat een schitterende vogels, met hun bruine strepen in de nek!





Ik moet toegeven dat ik een herintredende vogelaar ben en deze vogels in winterkleed herken ik lang niet altijd direct. Het voordeel van digitale camera’s is dat je de plaatjes achter op de camera kunt inzoomen en ook de verrekijker deed goed zijn dienst deze middag. Al determinerend ontdekte ik de groenpootruiter. Eerst deed hij/zij nog zijn best zijn groene pootjes te verstoppen in het water, maar naderhand stond hij op het droge en werd duidelijk waar deze vogel zijn naam aan dankt.




Toen leek het feest ten einde: een roofvogel (ik kon niet zo gauw zien wat het was) dook op en zat een kievit na. Hoewel ik de aanval in de lens had, vergat ik door de plotselinge hectiek af te drukken en zal ik nooit weten wat het geweest is. De schrik zat er vanaf dat moment goed in! Af en toe doken er kleine koppeltjes kieviten op, maar bij het minste of geringste gerucht, ging de boel weer op de wieken.
Totdat een vlucht goudplevieren neerstreek en massaal aan het badderen sloeg. Ook dit koppeltje was zeer alert en onrustig, maar had wel voldoende rust om zich op te frissen. Helaas had ik de camera verkeerd ingesteld, zodat maar een paar vogels scherp worden weergegeven, maar desondanks geeft het wel een beeld.




Of de plevieren voldoende zijn opgefrist, of dat het te onveilig was, weet ik niet, maar het werd daarna erg rustig. Behalve het oeverlopertje aan de overkant dat nog steeds aan het ijsberen was, was er weinig meer te zien. Wellicht speelde ook mee dat in de verte een onweersbui langs trok. Ik besloot daarom in deze hut maar op te breken, maar toch nog even in hut 1 te kijken. Vlakbij had ik namelijk de grote zilverreiger gespot en die stond ook nog op mij verlanglijstje.
Eenmaal geïnstalleerd in hut 1 was de reiger gevlogen en ook zijn blauwe neef was in geen velden of wegen meer te zien. Na de onweersbui was de wind gaan liggen, werd het water zo vlak als een spiegel en werd het lichter. Blijkbaar voor de witte kwikstaart aanleiding om na het geweld van de plevieren ook een bad te nemen.



Door de geringe wind zweefden er vele mugjes en vliegjes boven het water en was het voor deze vogels prijsschieten. Voor mij hierdoor ook, want de vogeltjes scharrelden vlak voor de hut. Ook het gele kwikstaartje kwam nog even poolshoogte nemen en spiegelde zich net als zijn witte neef in het rimpelloze water.



Mogelijk om mij het verschil te laten zien tussen een oeverloper en een witgat, dook aan het einde toch nog en witgat op. Voor zover ik nog twijfels had, hielp het broertje of zusje mij, door vanuit het riet keihard te roepen (ie-die-die-die) en zich bij zijn soortgenoot te voegen. Nadat ik het geluid geïdentificeerd had, wist ik zet zeker; dit was een witgat en geen oeverloper; de witte komma voor de vleugelboeg ontbreekt (zoals bij de oeverloper) en dat blijkt een onderscheidend kenmerk te zijn volgens de nieuwe gids van Nico de Haan.


Inmiddels was het na zessen en besloot ik in te pakken. Terwijl ik het statief in elkaar schoof, brak in het westen de zon door en dreigde het een hele mooie avond te worden in Wommels. Murk informeerde nog of ik het koppeltje goudplevieren nog gezien had en informeerde hoeveel het er waren. Ik moest hem het antwoord schuldig blijven, want ik vind het lastig schatten. Vijftig, honderd…?
Even aarzelde ik om mijn groothoeklens nog te pakken en ook nog een paar mooie landschappen te schieten. Ik heb het niet gedaan. Deze middag was al meer dan geslaagd!